De naam van één van de jongste dorpen van de gemeente Echt-Susteren is ontleend aan het bos van de hofmeier Pepijn van Herstal (615-735), die aan het hoofd stond van het hof van het Frankische koninkrijk en de overgrootvader is van Karel de Grote (747-814).

Pepijn van Herstal regeerde als Major Domus over het Frankische koninkrijk van de laatste Merovingers. Pepijn van Herstal kwam vast te zitten in het moeras bij de huidige Pepinusbrug, toen hij vanuit zijn meyerhof te Susteren naar St. Petersburg (het latere St. Odiliënberg) trok voor zijn biecht. De Echtenaren bevrijdden hem uit het moeras en uit dankbaarheid schonk hij hun het vrij gebruik van het Echterwald, terwijl het Echterwald bleef behoren tot het kroondomein van het Frankische Rijk van de Karolingen. Als aandenken aan de schenking van Pepijn van Herstal draagt een gedeelte van het Echterwald de naam Koningsbosch[2].

De verdeling van het Echterwald

Het Echterwald lag in de streek tussen Echt en Gangelt. Deze streek werd na de val van het Frankische Rijk opgedeeld tussen Gelre en Gulik. Het Echterwald kwam zo bij Gelre en hoorde bij Echt. De Gulikenaren (uit de huidige naburige Duitse dorpen) verloren daardoor hun eigendomsrecht in het Echterwald, dat zij van oudsher gemeenschappelijk met de Echtenaren hadden gebruikt voor weidegang en houtkap maar ze behielden blijkbaar wel nog enige gebruikersrechten. Dit leidde eeuwenlang tot twisten en langdurige vetes tussen Gelre en Gulik. De Echtenaren zochten in 1477 bescherming bij hun landsheer, de hertog van Gelre, tegen hun Gulikse buurgemeenschappen, die hun eigendomsrechten in het Echterwald maar niet wilden opgeven. De hertog was graag bereid die bescherming te bieden, het ging immers om de grenzen van zijn eigen territorium. Voor de geboden bescherming bedingt de hertog van Gelre van de Echtenaren het derde deel van het Echterwald uit de schenking van Pepijn van Herstal, die in de akte van 18 mei 1477 als 'Coninck Pippijn' staat beschreven. Daarmee erkende de hertog ook de schenking van Pepijn van Herstal. Het Echterwald werd zo verdeeld in het koning-se-deel of het koning-se-bos en in het echter-se-deel of het echter-se-bos. Het koning-se-bos kwam daarbij toe aan de landsheer en werd bewaakt door een boswachter (vorster) van de landsheer. Met het Verdrag van Venlo van 1543 werd het hertogdom Gelre overgedragen aan de Spaanse keizer Karel V. Het koning-se-bos komt hierdoor in het bezit van de nieuwe landsheer, het Spaanse gouvernement alhier, hetgeen werd bezegeld met het Traktaat van Düsseldorf van 1554. Het koning-se-bos, dat toentertijd diende ten gerieve van het Spaanse gouvernement, werd daarna bewaakt door een boswachter in Spaanse dienst, waaraan de naam van het gehucht Spaanshuisken nu nog herinnert. Na de Spaanse Oorlog gaat het Echterwald in 1648 met de Vrede van Münster over aan het ambt Montfort, met het huis van Oranje als 'heer van Montfort'. Ons huidige koningshuis voert nog altijd de titel Heer/Vrouwe van Montfort. Met een Pruisische onderbreking tussen 1702 en 1769 kwamen vanwege vererving de heerlijke rechten van het koning-se-bos zo toe aan de Prinsen van Oranje. In de navolgende Franse tijd werden de gemene gronden aan de reële gemeenten toegekend en in kadasters geregistreerd. Het koning-se-bos is toen met het Echterwald waar het deel van uitmaakte als gemeenbos aan de gemeente Echt overgegaan. De Franse kadasterinschrijvingen vormden de grondslag voor de uiteindelijke tot heden toe geldige eigendomsrechten.

Koningsbosch als parochie

Ten tijde van de Pruisische rechten (1702-1769) van het koning-se-bos mochten er woeste gronden worden ontgonnen vanuit Saeffelen en Waldfeucht. Hierdoor ontstaan de eerste hoeven in het koning-se-bos, waardoor de naam Koningsbosch als gehucht ontstaat. Vanaf 1761 spreekt men in Echt van het nieuwe dorp of Koningsbosch. In 1861 zijn er de oprichtingsplannen van een kerk te Koningsbosch voor de gemeenschappelijke buurtschappen Echterbosch, Spaanshuisken, Kantoor en Koningsbosch onder vermelding van de parochienaam van het eerst genoemde buurtschap Echterbosch, gevolgd door de installatie van de 1e pastoor Kelleners (gestart 7 jan 1862) als vicaris desservant. De bouw van de eerste kerk (het latere patronaat) naar een ontwerp van de architect Pierre Cuypers uit Roermond werd in 1867 voltooid. Omdat het dorp expandeerde was die kerk weldra te klein en in 1927 werd de grotere huidige kerk in gebruik genomen. Omstreeks die tijd ontstaat de parochie naamsverandering Echterbosch - Koningsbosch. In 1871 werd de parochie door het bisdom erkend en in 1996 werd het 125-jarig bestaansfeest van de parochie Koningsbosch gevierd. De parochie kende een enorme groei na de oprichting van het klooster van Koningsbosch door de Zusters der Christelijke Liefde-Dochters van het Kostbaar Bloed, waarvan in 1873 de eerste steenlegging plaatsvond door pastoor Kelleners en enkele zusters namens moeder Seraphine, de eerste algemene overste.

Romeinse weg

Koningsbosch is gelegen aan de Prinsenbaan, genoemd naar de Prinsen van Oranje. De Prinsenbaan was van oorsprong een gedeelte van de Romeinse heirbaan tussen Heerlen en Xanten, van het traject Mederiacum (Melick) - Teudurum (Tüddern).

Referenties:

[1]. Mien heem, 't Boesjer landj, G.J.H. Loete en L.M.J. Brandts. Uitgave, december 2019

[2]. De Cleernis van de gemeynte van Echt 18 meye 1477, Publications de la Société Historique et Archéologique dans de Limbourg, dl. XII (1875), blz.408.